Anders dan velen heeft Coen Looij de liefde voor het gevederde vogelrijk niet vanuit zijn jeugd meegekregen. Het moeten de lucht en de omgeving van dit stuk Noord-Holland zijn geweest – en uiteraard de begeestering van een goede vriend die hem ongeveer twintig jaar geleden wat intensiever in contact brachten met het vogelrijk Hij was hier net komen wonen. Hier wil zeggen eerst in Amstelveen en later in Hoofddorp. Collega Piet van Vliet introduceerde hem als het ware in de natuur. En al fietsend langs stukken waar Looij slechts een enkele vogel ontwaardde, kon Van Vliet makkelijk 35 soorten determineren. ‘Fascinerend’, vond de import-zuiderling, die zich meteen opgaf als lid van de vogelwerkgroep. Omdat hij tot dan niet verder kwam dan het herkennen van Merel en Koolmees, was een introductiecursus wel aan hem besteed. Vogelaar-inde-dop Coen Looij had al snel in de gaten dat hij binnen de werkgroep de handen uit de mouwen moest steken, wilde hij vogelkennis opdoen. „Ik had geen trek om passief achterover te leunen. Dan ontvang je de Fitis en daarmee is het afgelopen... Daarom ben ik in het begin vaak meegegaan met excursies en later ook gaan tellen.”