Ongeveer dertig jaar geleden verhuisden mijn echtegenote en ik van Haarlem-Noord naar een flat in Schalkwijk. Een prachtige tijd heb ik daar gehad. Ik woonde er op de zesde etage en genoot dagelijks van het wonderschone uitzicht over de stad en de polder. En het mooiste van alles was, dat je in een flat nooit alleen woont. Ik zal U een beeld schetsen van hoe wij in die tijd met elkaar omgingen. Als ik thuiskwam na weer een dag brieven tikken op mijn typemachine, zette ik steevast eerst mijn fiets in de box. Het was niet mijn favoriete plek in het gebouw, wantje kon er je kont niet keren. En bovendien had de zware deur de neiging om in het slot te vallen juist wanneer dat niet uitkwam. Gelukkig was er bijna altijd wel iemand in de buurt om een handje te helpen. Vaak kwam de Surinaamse man, die zijn woning op de begane grond had, naar me toe en begon een praatje, terwijl hij de deur voor me openhield. Ik had hem ooit verteld over mijn passie voor vogels en sindsdien schepte hij telkens weer op over het kleurrijke Surinaamse vogelleven. Als ik hem mocht geloven, dan waren de mussen daar knalrood, groen of geel en de reigers spierwit of roze. Na al die jaren, kan ik me nog goed herinneren hoe enthousiast hij sprak over de Krietjebie. Een grote zangvogel met een gele buik en bruine rug, die de ganse dag ‘krietjebie’ riep vanaf een draad boven de weg. En bijna elk huis had zijn eigen Krietjebie. Voordat ik er erg in had, vertelde hij verder over slangen, spinnen, kakkerlakken en tijgers, nodigde me uit om even een glas prik te drinken en schoof een bord eten onder mijn neus. Ik geloofde niet alles wat hij mij vertelde, maar ik moet toegeven dat hij een scherp oor had voor vogelgeluiden. Zo sprong hij eenmaal op van de poef in de woonkamer, omdat hij dacht dat hij een parkiet hoorde. En inderdaad zagen wij daarna een groene vogel met een puntstaart voorbij het raam scheren. En wat een indrukwekkende bos haar had die man op zijn hoofd!