We zien vanaf eind jaren 80 tot het jaar 2001 een voor de zeer kritische soorten neutrale, en voor de kritische en niet kritische soorten een positieve ontwikkeling van de weidevogels op de percelen in de westzijde van het gebied, in het bijzonder op de percelen in beheer bij de SAS. Er kan worden gesteld dat het gevoerde beheer bij de SAS goed was. Tegelijk zien we in het oosten een negatieve ontwikkeling bij de zeer kritische soorten èn kritische soorten, terwijl de niet kritische soorten betrekkelijke neutraal blijven. Veranderingen in het agrarische gebruik zijn zover bekend marginaal. Verlies aan openheid van het landschap en hiermee samenhangende predatie lijken een rol te spelen. In 2002 stelt de rapportage natuurbeheer van de SAS de vraag: “succesformule of doemscenario?” (Kuiper, 2002). In dit jaar kantelen de aantallen na het hoogtepunt van 2001. De achteruitgang volgt na een aantal jaren waarin de vogelbevolking op de percelen van de SAS ten koste van de omgeving toenam. Van een verslechtering in het gevoerde agrarisch beheer is geen sprake. De oorzaak van de ontwikkeling moet m.i. worden toegeschreven aan verlies aan openheid, verlies aan voedselrijkheid van de bodem en aan een toename van de predatie. Predatie door kraaiachtigen en roofvogels zal in de periode langzaam zijn gestegen, zoals in het hele land. De meeste invloed moet worden toegekend aan de komst van Vossen. Hoge dichtheden Vossen en weidevogels gaan niet samen.