Afgepeigerd door de tegenwind arriveerde ik even na zonsopgang bij de reddingsbrigade. West zes, niet onaardig. Telescoop op het statief en kijken maar. Ik stond nog geen vijf minuten of het werd opnieuw nacht en regen kletterde met bakken naar beneden. Op zo’n moment moet je prioriteiten stellen; ik hing mijn regenbroek over de telescoop in plaats van hem aan te trekken, en drukte me tegen de rand van het houten gebouwtje voor beschutting. De windvlagen bereikten nu en dan kracht acht, waardoor mijn regenbroek als een soort vaandel aan mijn statief wapperde, en de regen in mijn gezicht en door mijn broek sloeg. Ik koos haastig positie aan de achterkant van het bouwsel, terwijl de regen en wind langzaam afnamen. Achter mijn rug hoorde ik grind knarsen en toen ik mij omdraaide keek ik in het (vrijwel altijd) grijnzende gezicht van Roy. We deden een nieuwe poging door aan de voorzijde te gaan zitten, Roy op een blok hout, ik op een stapel stenen, traditiegetrouw gegapt bij restaurant ‘Les Pyramides’. De vogels vlogen mondjesmaat. Op de horizon keilde een Jan van Gent, voorlangs vlogen enkele noordse dieven. Halverwege de horizon vloog een Noordse Stormvogel. Verder was het rustig. De branding was breed en heftig, schuimkoppen rolden voort en spatten uiteen op het strand. Roy ontdekte vrij noordelijk een Vaal Stormvogeltje (de enige van die dag; de dag ervoor vlogen er maar liefst 27 langs!). Het ‘vaaltje’ vloog door de diepe golfdalen, althans deed een poging daartoe. Het roeide met zijn vleugels maar kwam nauwelijks vooruit. Slechts af en toe was het tengere zwarte vogeltje zichtbaar tussen de golven. Na verloop van tijd gaf het vaaltje de strijd op en liet het zich rustig naar het Noorden afdrijven.