In de wanden van sloten die voor drainagedoeleinden gegraven zijn in de Noordoostpolder en Oostelijk Flevoland, is de z.g. “sloef” ontsloten. Dit is een Holoceen lagunair sediment met interessante sedimentaire strukturen. Teneinde de warrige en vaak incorrecte nomenclatuur, die op de “sloef” is toegepast, in de toekomst te kunnen vermijden, wordt thans de stratigrafische naam “Almere Member van de Groningen Formatie” ingevoerd. Een stratotype wordt aangewezen, evenals een referentie profiel. Het materiaal van de Almere Member bestaat voornamelijk uit silt en klei, met als voornaamste overige bestanddelen CaCO3 en humeus materiaal. Desondanks kunnen op grond van specifieke lithologische eigenschappen zeven “beds” (lagen) worden onderscheiden in beide polders. Deze zijn niet zonder meer te correleren. Correlatie berust grotendeels op archeologische vondsten. Deze tonen aan, dat de Almere Member gevormd werd tussen ca. 0-1600 n. Chr. De fossielinhoud is niet voor alle beds identiek. Macrofossielen zijn schaars, maar ostracoden, foraminiferen en diatomeeën komen in verscheidene beds rijkelijk voor. Zij wijzen op een licht brak milieu, omgeven door kwelderachtige oevers. Dit komt overeen met de sedimentologische en paleogeografische interpretatie van een lagunaire afzetting.