(De nummers verwijzen naar de aantekeningen in de tekst) 1. Dit is natuurlijk niet helemaal waar ! Het valt altijd wel vast te stellen tot hoeveel exemplaren de gevonden fragmenten minimaal behoren. Men kan bij het tellen niet uitsluitend op de karakteristieke delen afgaan. Pas wanneer een monster zeer sterk vergruisd is, zullen van bepaalde exemplaren geen resten meer worden teruggevonden. In dergelijke gevallen zal het echter ook niet veel zin meer hebben een monster te tellen. 2. Dit argument zou dus op grond van het bovenstaande vervallen ! 3. De grootte van een monster is meer afhankelijk van de schelprijkdom van een bepaalde laag en (minder) van de conserveringstoestand, echter nauwelijks van de gebruikte zeef. 4. “Karakteristieke schelpdelen” zijn heel lastig in het algemeen te bepalen. Elke objectieve onderzoeker kan dit, afhankelijk van de aard van zijn materiaal, gemakkelijk voor zich zelf doen. Het uiteindelijke resultaat moet dan, althans bij zorgvuldig werken, bij diverse onderzoekers gelijk zijn. 5. Hier wordt gesproken over vergelijkingen betreffende ouderdom of milieubepaling van een monster. Het is echter nog in geen enkel opzicht aangetoond dat dergelijke kwantitatieve onderzoeken voor zulke bepalingen bruikbaar zijn. Het kwantitatieve onderzoek van de van de boring Dingden, zoals dat elders in dit nummer te vinden is, vormt hiervoor een eerste poging. 6. Het heeft m.i. weinig zin om in het algemeen vast te stellen hoeveel exemplaren er geteld moeten worden. Iedere onderzoeker kan dit zelf bepalen, en is hiervoor afhankelijk van zijn materiaal en de beschikbare tijd, en andere factoren. Het staat echter vast dat het tellen van gro tere aantallen de nauwkeurigheid van de resultaten vergroot. 7. Het zal in het algemeen van minder belang zijn om verschillen bij de minder algemene soorten aan te tonen, omdat deze zeldzamere soorten weinig karakteristiek zullen zijn voor het onderzochte monster. Het lijkt mij aannemelijk dat alleen voor de algemenere soorten het optimale biotoop aanwezig was. Dan zijn dus ook juist deze algemene soorten bepalend voor dat monster, vooral in vergelijking met andere monsters. Het lijkt me voorlopig weinig zin hebben deze discussie voort te zetten. T.z.t. lijkt het nuttig een soort vergadering te beleggen van alle hierin geinteresseerde personen, ten einde te komen tot een uitwisseling van gegevens en ervaring. Ik zag reeds bij Van der Hark een ontstellende hoeveelheid cijfers. Ieder die belangstelling heeft voor het onderwerp wordt verzocht hiervan aan de redactie modedeling te doen !