Wanneer men zich gedurende enige tijd in een bepaald onderdeel van de fossiele mollusken verdiept, zoals ik dat nu al geruime tijd doe in de miocene mollusken, moet er duchtig voor worden opgepast, dat men niet al te zeer blasé raakt ten opzichte van rariteiten. Het spreekt vanzelf dat er af en toe een nieuwe soort te voorschijn komt; zelfs gebeurt dit door het vele beschikbare materiaal nu zo regelmatig, natuurlijk vooral bij de kleinere dieren, dat de betreffende nieuwe soort, hetzij nieuw voor de onderzochte fauna of zelfs nieuw voor de wetenschap, met slechts weinig enthousiasme begroet wordt. Het uitgebreide literatuuronderzoek dat een dergelijke vondst altijd tot gevolg zal hebben en de vele andere rompslomp die gewoonlijk optreedt voordat de soort beschreven kan worden, maken op het laatst dat nieuwe soorten niet meer zo erg worden geapprecieerd. Tenslotte werken al deze factoren er aan mee dat publicatie van de uiteindelijke geologische beschrijving van de onderzochte laag sterk wordt vertraagd. De vondst van een Clavagella in het mioceen van Antwerpen heeft echter ook bij mij weer een flinke portie enthousiasme losgemaakt. Per slot van rekening doet elke nieuwe waarneming dc kennis van de onderzochte laag toenemen en laat elk soort een ander licht schijnen over de omstandigheden die geheerst hebben ten tijde van de afzetting. En toename van kennis is tenslotte het doel van al onze onderzoekingen!