Begin 1977 vond de heer B. Elburg (Dinxperlo), in een tijdelijke ontsluiting nabij zijn woonplaats, verspoelde tertiaire fossielen in een fluvioglaciale afzetting. Via de Rijks Geologische Dienst, karteerdistrict Oost (Lochem) hoorde de heer M. van den Bosch (RGM) van deze vindplaats. Na zich ter plaatse op de hoogte te hebben gesteld, verzocht hij mij het betreffende materiaal te verzamelen, ten einde een poging te doen de stratigrafische herkomst van het materiaal vast te stellen. In de tijdelijke ontsluiting was een profiel zichtbaar van ongeveer 2 m licht geelbruine zanden, met plaatselijk limonietconcentraties. De grondwaterstand was op dat moment ongeveer 1,90 m onder maaiveld. Op ongeveer 2 m onder maaiveld gaan de geelbruine zanden over in grovere grijze zanden, waarin een laagje grof zand met verspreid grind voorkomt. In dit grindhoudende sediment werden de fossielen aangetroffen. Met behulp van een graafmachine en een zeeftafel met motorpomp werden ongeveer 4 à 5 m³ van het fossielhoudende zand doorgezeefd, waarbij de grotere fossielen direct van de zeef werden verzameld. De residu’s werden voor verder onderzoek meegenomen naar Leiden. Het in eerste instantie verzamelde materiaal werd gebruikt voor verwerking in een intern rapport (Janssen, 1977), omdat het voldoende aanknopingspunten bood voor een benadering van de stratigrafische herkomst van het materiaal. Nu ook de fijnere fracties zijn uitgezocht lijkt het zinvol de conclusies te publiceren, ook al omdat deze een goede aanvulling geven op de door Sinnema-Bloemen (1977) gepubliceerde gegevens. Er werden fossielen uit mesozoische, tertiaire en kwartaire afzettingen aangetroffen, alsmede enkele verontreinigingen in de vorm van recente mollusken uit de directe omgeving van de vindplaats. Het mesozoische materiaal kon wat betreft herkomst niet nader worden geïnterpreteerd. Het tertiaire materiaal, hoofdzakelijk bestaande uit mollusken, is afkomstig uit oligocene en miocene afzettingen. Vooral de gastropode Haustator goettentrupensis is een bewijs voor de herkomst uit jongoligocene afzettingen van een deel van het verzamelde materiaal. Verreweg het grootste deel van de fossielen is echter van miocene ouderdom. Met behulp van de door Van den Bosch, Cadée & Janssen (1975) gepubliceerde fauna-gegevens kon worden vastgesteld, dat materiaal uit de Hiatella arctica Acme Zone van de Afzetting van Aalten vermoedelijk geheel ontbreekt. Een klein deel van de fossielen is afkomstig uit de Astarte radiata Acme Zone, maar vooral beide bovenste biozone’s van de Afzetting van Aalten hebben de bestanddelen van de verspoelde fauna geleverd. Omdat materiaal uit de Hiatella arctica Acme Zone geheel schijnt te ontbreken, kan een transportrichting uit de omgeving van Winterswijk nauwelijks worden aangenomen, omdat afzettingen waarin deze biozone voorkomt op grote schaal in de omgeving van Miste dagzomen. Daarom wordt aangenomen, dat het materiaal afkomstig is uit de omgeving van Bocholt-Dingden in West-Duitsland, waar een dagzoom van de Hiatella arctica Acme zone niet bekend is. De transportafstand zou dan tot iets meer dan 10 km kunnen bedragen, hetgeen gezien de conserveringstoestand en de sortering van de fossielen niet onaannemelijk is. De kwartaire mollusken omvatten een aantal soorten, die alle uit relatief ‘koude’ afzettingen bekend zijn, enkele ervan Succinea antiqua en Vertigo genesii genesii) zijn zelfs uitsluitend bekend uit dergelijke afzettingen. Het materiaal komt aardig overeen met een uit het Emscher-Lippe gebied beschreven fauna, die van Weichselien ouderdom is. De kwartaire soorten zijn gedeeltelijk afgebeeld op plaat 1.