In een tijdelijke ontsluiting ten oosten van Benthuizen (afb. 1) werd in mei 1978 een sektie opgemeten en gemonsterd (afb. 3). Het grootste deel daarvan wordt ingenomen door de Afzettingen van Calais III. Zowel met behulp van flora en fauna als het sediment werd het milieu gereconstrueerd. De plaats waar het profiel werd opgenomen werd door de eerste drie transgressiefasen van de Afzettingen van Calais bereikt. De eerste twee reikten niet ver landinwaarts zodat we daarvan in Benthuizen slechts perimariene afzettingen terugvinden (Afzettingen van Gorkum I en II, zie afb. 2). Het zoetwaterkarakter van deze afzettingen wordt bevestigd door de daarin aangetroffen plantenresten. Maar de derde fase reikte aanmerkelijk verder waarbij lagunaire- en wadafzettingen (Afzettingen van Calais III) werden gevormd. De ondergrond waarover de transgressie plaatsvond vertoonde een vrij sterk reliëf (enkele decimeters tot meters) door de verschillende mate van klink van de venige en kleiige sedimenten. Daardoor werden eerst de diepste plaatsen overstroomd zodat een grillig patroon van brakwaterplasjes en -geultjes ontstond. In dit zeer rustige milieu groeiden zeegras en ruppia (tabel 6) en leefden mosdiertjes (Electra crustulenta) en o.a. de mollusken Hydrobia ventrosa, Littorina rudis f. tenebrosa en Cerastoderma glaucum (tabel 1). De sedimentatie was zeer langzaam, slechts klei in suspensie (via de rivieren aangevoerd) bereikte het gebied en daardoor is de concentratie van de fossielen zeer hoog (ongeveer 9.000 schelpen per kilo droog sediment, tabel 1 en 3, afb. 4). Door de voortschrijdende transgressie werd de zeespiegelstand hoger. De vrij geïsoleerde plasjes groeiden aaneen tot een groot brakwatergebied dat via twee grote geulen (een zuidelijke via Rijswijk, Nootdorp en Zoetermeer, een noordelijke via Katwijk, Leiden en Leiderdorp) in verbinding stond met de zee. De bestudeerde sektie lag ongeveer op de waterscheiding tussen de twee geulen. Door de geulen werd fijn zand aangevoerd. De waterbeweging werd sterker, het zoutgehalte werd iets hoger. Hierdoor verdween de karakteristieke Ruppia maritima, gingen de molluskensoorten die in de brakwaterplasjes leefden sterk achteruit en werden mariene molluskensoorten zoals Scrobicularia plana en Peringia ulvae wat algemener (tabel 1 -3). Met het aangevoerde sediment werd het gebied langzaam opgehoogd en doordat de zeespiegelstijging steeds trager ging werd het water ondieper en brakker zodat de mariene fauna weer verdween en tenslotte slechts brakwaterostracoden zich wisten te handhaven (tabel 1 en 5). De isolatie van het gebied nam verder toe doordat de strandwallen langs de kust zich verder uitbreidden en tenslotte was het water zover verzoet dat opnieuw veengroei begon waardoor een dik pakket Hollandveen werd gevormd, dat later is afgegraven.