Wanneer een geoloog een boring te bewerken krijgt (d.w.z. het onderzoek van boormonsters) dient hij buiten de gewone gegevens, zoals plaats van de boring, maaiveldshoogte t.o.v. N.A.P. en diepte van de monsters, ook op de hoogte te zijn van de methode waarmee de monsters werden genomen en welke toormethode werd toegepast. Dit is m.1. belangrijk om te beoordelen of men met zuivere monsters te maken heeft of dat de monsters min of meer zijn verontreinigd met naval (dat is afgestorte grond uit de bovenliggende lagen. Over het algemeen is het zo dat een macro-palaeontoloog minder hoge eisen aan een boring kan stellen dan een micropalaeontoloog. Hieronder zullen daarom enkele veel gebruikte boortechnieken besproken worden, vooral met het oog op de zuiverheid van de monstername.