1987
Correlations of continental and marine Neogene deposits in the south-eastern Netherlands and the Lower Rhine District
Publication
Publication
Mededelingen van de Werkgroep voor Tertiaire en Kwartaire Geologie , Volume 24 - Issue 1/2 p. 59- 78
Sedert het Laat Paleogeen vormden de Centrale Slenk en de Nederrijnse Bocht een snel dalend deel van het zuidelijke Noordzeebekken. Een dikke reeks van mariene afzettingen in de Centrale Slenk is vertand met zuidoostelijk ervan gelegen continentale lagen in het centrum van de Nederrijnse Bocht. In het Vroeg Neogeen namen dalingssnelheid en instroom van rivierafzettingen vanuit het zuiden af. Dit bevorderde het ontstaan van uitgestrekte veenmoerassen in de kustvlakte. In het centrale deel van de Nederrijnse bocht accumuleerde in het Mioceen ongeveer 300 m veen, dat door inklinking tot een laag van ruim 100 m zuivere bruinkool werd samengedrukt (Ville Formatie, Hauptflöz, Main Seam). Deze opeenhoping van veen in het bekkencentrum was mogelijk, doordat de riviersystemen lange tijd dit centrum meden. Later werd hier wel klastisch fluviatiel materiaal afgezet en ontstond verder zuidelijk een koollaag van 40 m (Inden Formatie, Oberflöz, Upper Seam). Daarna overheerste in het jongste Mioceen en het Plioceen klastische sedimentatie. Op grond van nieuwe gegevens kunnen de mariene miocene afzettingen nauwkeuriger worden gecorreleerd met andere gebieden rond de Noordzee, maar met name ook is een correlatie met de standaardstratigrafie van het Mediterrane gebied mogelijk gebleken, in het bijzonder op grond van nannoplankton en dinoflagellaten. Hierdoor is een herziening nodig geweest van de traditionele afbakening tussen Vroeg, Midden en Laat Mioceen in het onderzochte gebied. Uit de correlaties blijkt, dat de belangrijke transgressie in het Midden Mioceen, die aanleiding gaf tot de vorming van het Neurather Sand en gedurende welke de zee ver (ruim 80 km) het veenmoeras binnendrong, te zelfder tijd ook elders langs de Noordzee optrad. Deze transgressie komt overeen met de hoogste zeestand in het Mioceen in de curve van Vail et al. (1977). Voorafgaand aan en volgend op deze episode vond regressie plaats. De laatste begon in het Laat Mioceen en zette zich, afgezien van enkele kleine schommelingen, voort in het Plioceen en vroegste Pleistoceen. Uit pollenanalytische studies kan een indruk verkregen worden van klimaatschommelingen. In het algemeen blijkt veenvorming vooral gecorreleerd met warme en vochtige perioden.
Additional Metadata | |
---|---|
Mededelingen van de Werkgroep voor Tertiaire en Kwartaire Geologie | |
CC BY-NC-ND 2.0 NL ("Naamsvermelding-NietCommercieel-GeenAfgeleideWerken") | |
Organisation | Werkgroep voor Tertiaire en Kwartaire Geologie |
W.H. Zagwijn, & H. Hager. (1987). Correlations of continental and marine Neogene deposits in the south-eastern Netherlands and the Lower Rhine District. Mededelingen van de Werkgroep voor Tertiaire en Kwartaire Geologie, 24(1/2), 59–78. |