De laatste jaren zijn in veel partikuliere verzamelingen vele fossiele zoogdierresten opgenomen die vroeger over het hoofd gezien werden. In het verleden bestond menige verzameling hoofdzakelijk uit een paar mammoetkiezen. Voor velen waren de beenderen minder interessant. Dit is lange tijd zo geweest, al vanaf het moment dat de fossiele resten van de mammoet de aandacht van de mens trokken. Dit blijkt uit een artikel van M. VAN MARUM (1824): In het jaar 1766 vond men, nabij het dorp Maren, aan den zuidelijken oever der Maas gelegen, een’ grooten kop, die door slootgravers was opgeworpen. De lompe vinder van dit stuk vond ongelukkig een’ grooten steen daarbij liggen, dien hij voor een’ hamer gebruikte, om dezen kop te vermorzelen, en daarvan de kiezen, met het gedeelte der kaak, waarin zij zaten, mede te nemen. Door veranderde inzichten t.a.v. het opbouwen van een verantwoorde kollektie zijn veel verzamelaars ertoe overgegaan ook minder fraai ogende stukken te verzamelen en te bewaren, zoals bijvoorbeeld de resten van de handen en de voeten van de mammoet. De verzamelaars hebben ook diegenen, die het materiaal veelal aanvoeren – de werknemers van baggerbedrijven en Noordzeevissers – weten te overtuigen van de noodzaak vooral ook de kleine resten van grote en kleine zoogdieren te bewaren. Een en ander resulteerde in de aanvoer van grote hoeveelheden ’kleinmateriaal’, wat zeer belangrijk is voor wetenschappelijk onderzoek. Deze ontwikkeling is zeer verheugend te noemen.