Werden in de periode 1911 tot 1960, dus in bijna 50 jaar, slechts 464 watersnippen geringd, sinds de mistnetten ook voor de snippenvangst worden gebezigd, zijn deze jaartotalen sprongsgewijze omhoog gegaan. Bedroeg de vangst over 1960 al 128 stuks, over de jaren 1961, 1962, 1965 en 1964 waren de vangstcijfers al opgelopen tot resp. 671, 623, 526 en 738 stuks. Daar de watersnip niet alleen bijzondere eisen aan zijn broedterrein stelt, doch evenzeer aan zijn tijdelijke oponthoudplaatsen tijdens voor en najaarstrek en deze specifieke terreinen in grote delen van West-Europa tengevolge van de voortschrijdende ontginningen meer en meer verdwijnen, is het van het grootste belang, dat tijdig meer bekend wordt over de voor- en najaarstrek van deze vogels alsmede van hun winterkwartieren.