In aanmerking genomen dat in een kooi gevangen vogels niets anders doen dan langs het gaas lopen en er met hun kop steeds tegen aan duwen en stoten moet een inloopkooi steeds zo gemaakt worden dat de gevangen vogels de trechter opening voorbij lopen. Bij de op blz.169 geschetste kooi worden m.i. de vogels net zo naar buiten geleid als ze naar binnen geleid zijn. Uitgaande van deze schets en het bezwaar komen we meteen op de kooi die Mooijman in 1960 zag in Engeland waarmede steltlopers en veel spreeuwen werden gevangen bij bezinkvijvers. In augustus van datzelfde jaar gebruikte hij de kooi op Vlieland met aanvankelijk geen en later redelijk resultaat (zie meded.blad vm. Contact Groep van Vogelringstations, jaarg. 2, nr. 7 van dec. 1960). De aanduiding ”Cloverleaf trap” is hier onjuist. De kooi toont enige overeenkomst met de ”Ottenby Wader Trap” fig. 33 in ”Trapping Methods for Bird Ringers” van Hollom en Brownlow. Deze zelfde methode is opgenomen in ”Vogelfang enz.” deel 1 van Hans Bub, fig. 65, Fig. 66 in dit werkje toont ons een variatie op de Ottenby inloopkooi. Laatst genoemde is m.i. een van de best denkbare en gemakkelijkst te maken inloopkooien.

Op het Vinkentouw

CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding")

Vogeltrekstation

Hub. J.J. Oome. (1966). Reactie op de inloopkooi besproken en geschetst op blz. 169 in het artikel Vangmiddelen van O.h. Vinketouw van juni 1966. Op het Vinkentouw, 1(8), 212–213.