Volgens Leisier (1972) heeft de Bosrietzanger kleinere voeten met kortere tenen dan de Kleine Karekiet. Naar aanleiding van zijn publicatie is in 1973 door het Vogeltrekstation een onderzoek georganiseerd naar de bruikbaarheid van dit kenmerk voor het onderscheiden van beide soorten. Aan alle ringers werd verzocht van Bosrietzanger en Kleine Karekiet de vleugellengte en de voetlengte te meten, terwijl bovendien werd gevraagd de leeftijd en de soort (naar de mening van de ringer) te vermelden. De volgende meetmethoden werden aangeraden: vleugellengte: Leg de vleugelbocht tegen de aanslag van de lineaal; vervolgens de vleugel platdrukken en recht trekken opdat de grootste maat bereikt wordt. voetlengte: Druk de voet plat op een maatlat en zorg ervoor dat de achterteen en de binnenteen in eikaars verlengde liggen; meet van nagelpunt tot nagelpunt. Omdat de vogels de tenen meestal gesloten houden, werd ook de mogelijkheid om de voetlengte met een schuifmaat te meten naar voren gebracht. De binnenmaatbekken van de schuifmaat wordt tussen de achterteen en de binnenteen gestoken en de schuifmaat wordt langzaam opengeschoven. Hiertoe moet men de vogel op de rug in de hand houden. Bij deze methode kan de voet echter niet geheel worden platgedrukt. Metingen van de voetlengte met een schuifmaat zijn dus niet met de eerste methode vergelijkbaar.