Bij het vangen van meeuwen is het gedragspatroon gedurende de winter en de zomer opvallend. Globaal is het zo, dat de zomervangst, durende van maart tot november, met uitzondering van de broedtijd, het meeste succes in het veld heeft, terwijl de steden zich meer voor de wintervangst lenen. Haar ook in de afzonderlijke vangtijden komen verschillen voor, veroorzaakt door de ligging van de baan. Zo zal een winterbaan, gelegen onder een aanvliegroute van buiten de stad overnacht hebbende meeuwen een succesvolle zijn. De meeuwen, nog hongerig en in grote getale overvliegend, zullen zonder of met weinig argwaan op de baan neerstrijken. De grootste aantallen worden rond zonsopgang gevangen, 10 tot 15 exemplaren in één slag is geen zeldzaamheid. Dat is dan meestal maar een gedeelte van het aantal dat boven het net fladdert. Een gedeelte daarvan is op het moment van toeslaan buiten het netbereik. De dagelijkse aantallen der gevangen vogels vertonen een groot verschil. Een goede vangdag kan gevolgd worden door een minder goede of een slechte. Wind en andere weersomstandigheden zijn daar onder meer de oorzaak van. Zo zal bij aanhoudende vorst de vangst hoger worden doordat er dan meer meeuwen naar de stad trekken. Wat ook de oorzaak van de vangstverschillen zal zijn, bekendwording met het onheil dat dreigt is er, doordat zij overtrekken en niet in de buurt verblijven, niet bij.
Additional Metadata | |
---|---|
Op het Vinkentouw | |
CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding") | |
Organisation | Vogeltrekstation |
G.D. Engelen. (1975). Het meeuwenslag. Op het Vinkentouw, 25(1), 9–11. |