Naar aanleiding van de bijdrage van dhr. K. Visser over het sexen van jonge Rietgorzen in Vinketouw nr. 40, wil ik graag de volgende opmerkingen naar voor brengen: 1. Voor bijna alle vogelsoorten waarvan geslachtskenmerken bekend zijn gelden deze uiteraard slechts na de gedeeltelijke rui van het jeugdkleed naar het eerste winterkleed. Sexen van jonge rietgorzen vóór september zal dus vanzelfsprekend steeds onmogelijk zijn (behalve dan misschien van die exemplaren waarvan de vleugellengte zeer duidelijk buiten het overlappingsgebied valt). 2. In tegenstelling tot wat Svensson hierover schrijft, maakt een groot aantal jonge Rietgorzen (misschien wel alle?) wel degelijk een volledige staartrui door. Dit was althans het geval binnen een door mij onderzochte populatie te Uitbergen (Oost-Vlaanderen). Nu is het vanzelfsprekend best mogelijk dat de door Svensson in Scandinavië onderzochte jonge vogels geen staartrui doormaken. Gedetailleerde ruistudies tonen inderdaad nogal wat geografische verschillen aan, zowel inzake timing van de rui van volwassen vogels als inzake de uitgebreidheid van de gedeeltelijke rui van juvenielen in de nazomer. Conclusie: een grondige kennis van de rui is ongetwijfeld het belangrijkste wat een ringer in het achterhoofd moet hebben wil hij op de nodige kritische manier leeftijds- en geslachtskenmerken hanteren. Wat uit de literatuur (Svensson) bekend is voor noordelijke, geldt daarom nog niet altijd voor westeuropese en zeker niet voor zuideuropese populaties. Zo stelde ik analoge verschillen (geen staartrui bij juvenielen in Svensson, wel bij vogels in België) vast bij Geelgors en Kneu, eveneens twee soorten waarbij het vormverschil tussen geruide en niet- geruide staartpennen verkeerdelijk als leeftijdskenmerk wordt aangewend. Correcter is het dus dit kenmerk bij deze soorten slechts in één richting te gebruiken, te weten: – middelste staartpennen spits en gesleten: eerstejaars – middelste staartpennen gaaf: volgroeid.