Half tien in de morgen. De telefoon rinkelt. ”U spreekt met de firma Nijhof op het industrieterrein. In onze opslag- en verzendhal is gistermiddag een torenvalk binnengevlogen en we krijgen hem er niet weer uit. We hebben van alles geprobeerd, de grote roldeur opengezet en met man en macht gejaagd, maar het lukt niet. Kunt U er wat aan doen, want anders gaat de vogel dood.” We moeten maar eens poolshoogte gaan nemen: ”Over een half uur ben ik bij U”. Dat halve uur geef ik mezelf om wat voorbereidingen te treffen. Tien tegen één dat het geen torenvalk maar een sperwer is, die achter een mus aan naar binnen gevlogen is. Eerst dus maar eens de beschikbare determinatieboekjes naslaan om de kenmerken van torenvalk en sperwer in verschillende verenkleden door te nemen. Boekjes in de auto leggen, nu de verrekijker nog en er dan maar eens op af. Het blijkt een rechthoekige hal te zijn, 45 m lang, 40 m breed, 10 m hoog en met een plat dak. De ene helft staat vol met stellingen van 10 m hoog waartussen een heftruck kan rijden. De andere helft van de hal is leeg op wat stapels dozen na, die klaar staan voor verzending. Geen vogel te zien.