Degenen die denken dat het vangen van Kruisbekken een moeilijke klus is hebben het mis! Zoals ieder weet staat en valt het vangen -met name bij het vangen van een bepaalde soort- met geïnvesteerde tijd en misschien wat creativiteit. Na de oproep van Magnus Robb en Pim Edelaar om te participeren in het door hen geïnitieerde kruisbek geluids/biometrieproject (Robb & Edelaar 2002) besloot ik een poging te wagen, niet wetende waar het zou eindigen. Kruisbekken hadden bij mij al eerder interesse gewekt sinds ik in augustus 1996 een nest vond waar, verbazingwekkend genoeg, de beide ouders deels in juveniel kleed waren en succesvol jongen grootbrachten (Van Eerde 1996). Een boeiende soort dus en na wat lijstjes bekeken te hebben bleek dat er jaarlijks niet zo erg veel kruisbekken worden geringd, hoewel collega ringer Kees Terpstra er gedurende zijn ‘loopbaan’ meer dan 1000 heeft geringd op de Veluwe. Verder bleek uit literatuur (Jenni & Winkler 1994) dat er nog veel onduidelijkheden rond deze mysterieuze vogel uit de verre noordelijke en oostelijke taiga’s hangen. Reden genoeg dus om me als ringer eens op deze soort te storten. Na een valse start najaar 2001 werden we vanaf juli van het daarop volgende jaar overspoeld door aanzienlijke aantallen kruisbekken. Het was weliswaar geen mega-eruptie maar hun aanwezigheid kon absoluut niet over het hoofd worden gezien. De Drentse bossen liggen mooi op de aanvliegroute van Kruisbekken uit het noorden en binnen de kortste keren zaten vooral de oudere larixvakken dan ook vol met vogels. Plots uit het ‘niets’ opdoemende groepen die met veel kabaal boven de bossen cirkelden, bepaalden het beeld. Een pracht gezicht in een tijd dat de meeste vogels zich gedeisd houden. Behalve de aanwezigheid van kruisbekken was mij ook al snel duidelijk dat de meeste naaldbomen een mastjaar tegemoet gingen, met name larix, sitka en douglas droegen veel kegels. Bij fijnsparwas dat minder uitgesproken, hoewel verschillende bomen propvol kegels zaten. Ook grove den was goed voorzien alleen nog lang niet beschikbaar om als voedselbron te dienen. De combinatie vogels en voedsel deed vermoeden dat ze wel eens zouden kunnen blijven hangen. Vrij kort na aankomst bleek dat ze zelfs nog een stap verder gingen door direct na aankomst te gaan broeden. Het voeren van pas uitgevlogen jongen was een aanwijzing voor een zeker broedgeval en ook nestbouw werd vastgesteld. In dat laatste geval bleek het vrouwtje helaas geen eieren gelegd te hebben (of het nest was al gepredeerd voordat ik de nacontrole uitvoerde). In de nazomer geven larixen behalve voedsel nog voldoende dekking om een nest weg te werken. Of er een voorkeur bestaat om in de nazomer met name in larixen te broeden is mij niet bekend. Het is trouwens pas recent dat ze in de nazomer broeden, want het ’96 broedsel was het eerste bekende geval in Nederland.