Van 1962 tot 1982 was ik hoofd van de ringcentrale. Hoe was het toen in vergelijking met nu? Er werkten toen op de ringcentrale 4 personen in volle dagtaak, nu is dat 1,6 en dat bij een verdubbeling van het aantal ringers! In het verzenden van de bestelde ringen en de daarbij behorende administratie is weinig veranderd. Nog steeds wordt elke bestelling per ringmaat in een boekje genoteerd en de ringer krijgt daarvan een kopie. Van vele tientallen jaren geleden kan men dus precies zien welk ringnummer op welke datum aan welke ringer is verzonden. Naast de papieren administratie worden de gegevens ook in een computerbestand opgeslagen. Van 1911-1954 werden de ring- en vindgegevens in dikke kantoorboeken geschreven. Op de linker bladzijde de ringgegevens, op volgorde van het ringnummer, op de rechter de eventuele terugmelding. Onnodig te zeggen dat het opzoeken en overschrijven van alle terugmeldingen van 1 vogelsoort een werk was van enkele weken. Na 1954 schreven de ringers hun ringgegevens per ringmaat op losse ringlijsten en deze werden in ordners opgeborgen. Werd een ringnummer teruggemeld dan werd uit het archief de desbetreffende ringlijst gehaald. De gegevens van ringlijst en terugmeldingsbrief werden getypt op een 4-voudige kaart, 1 voor het archief, 1 voorde ringer, 1 voorde melder en eventueel 1 voor de buitenlandse ringcentrale. Die archiefkaartjes werden per vogelsoort op volgorde van ringnummer opgeborgen. Al een hele vooruitgang. Nu worden de ringgegevens en eventuele vindgegevens door de ringers rechtstreeks via internet naar de databank van het VT gestuurd. Daar komt verder niemand meer aan te pas. Bij een ‘papieren’ terugmelding wordt het ringnummer in de computer ingevoerd en meteen staan alle ringgegevens op het scherm. De vindgegevens worden toegevoegd en de volledige terugmelding wordt opgeslagen in de databank. Tevens print de computer de nodige kopieën voor ringer, melder en buitenlandse ringcentrale. Alleen het versturen van al die brieven is nog handwerk. En nu het verschil tussen de ringers in het veld van vroeger en nu. Als zich vroeger een aspirant-ringer meldde moest die een dag naar het VT komen. Daar werd getracht zijn (haar) vogelkennis te toetsen. En inderdaad viel er een keer iemand door de mand, die helemaal geen vogels wilde ringen, maar alleen een ringvergunning wilde hebben “omdat je daarmee toegang kon krijgen op allerlei verboden terreinen”. Werd een aspirantringer goed bevonden dan kreeg die ringlijsten en ringen mee naar huis en wensten we hem (haar) veel succes. Een streng van 50 2.3mm ringen kostte toen fl 0,82 !!! Er was toen dus weinig training vooraf inzake de determinatie van soort, leeftijd en geslacht. Later werd een stage bij een reeds werkende ringer voorgeschreven. Maar over het nemen van maten inzake vleugellengte, gewicht, vetgraad enz. werd toen nog niet gesproken. Wel verscheen er een losbladig mapje met determinatiegegevens inzake vogelsoort, leeftijd en geslacht. Dit werd later opgevolgd door Handkenmerken. De hedendaagse aspirant-ringer heeft meestal uitvoerig training gehad bij meerdere ringers. Bovendien beschikt hij (zij) over veel meer en betere vakliteratuur dan vroeger. En ?.. we hebben sinds kort de certificerings-dagen. Ik heb er zelf enkele bijgewoond. Heerlijk!! Je zit met allerlei gelijk gestemde zielen in het veld. Van de een steekje dit op en van de ander weer wat anders. In Kamperhoek kreeg ik mijn eerste nachtegaal in handen. Voor mij op dat moment een onbekende vogel! Zelf kun je op zo’n dag ook wel eens een collega helpen. Fantastische dagen. Ik hoop dat ze blijven bestaan en dat ik er nog eens heen kan gaan. We helpen er elkaar om het wetenschappelijk onderzoek op een zo hoog mogelijk peil te brengen.