In “De takkeling” (10e jaargang, nr 3 van 2002) staat een boeiend artikel van B. Blaauw, H. van Wijk, J. Mussche en R.G. Bijlsma. Het verhaal voegt naar mijn idee ook een dimensie toe aan de discussie over het “nut” van vogels ringen. In de boswachterij Staphorst zijn in 2001 ca 10.000 nestjongen van mezen en bonte vliegenvangers geringd. Ook zijn in het broedseizoen van 2001 de braakballen uit de naaste omgeving van 7 sperwernesten uitgeplozen. In de braakballen werden 118 ringen gevonden. Op grond van deze “terugmeldingen” blijkt: – de verdeling over de vier soorten (koolmees, pimpelmees, zwarte mees en bonte vliegenvanger) is ongeveer gelijk aan de verhouding in aantallen die werden geringd. Er is dus geen voorkeur van sperwers voor een van de geringde soorten. – pas uitgevlogen jongen vormen het leeuwendeel van de “slachtoffers”; slechts 10 % bestaat uit vogels na het eerste kalenderjaar. – de ruimtelijke verdeling van de broedplaatsen van de geringde vogels geeft een mooi beeld van jachtgebieden (en de overlap) van de verschillende sperwerparen.