In Nederland worden jaarlijks zo’n 235 000 vogels van een ring voorzien. Ongeveer een kwart daarvan betreft nestjongen en nietvliegvlugge kuikens. Het doel van ringwerk in algemene zin is het vergroten van onze kennis over verplaatsingen, sterfte en geboorte van vogels, en veranderingen daarin. Vogels ringen beantwoordt wetenschappelijke vragen maar heeft ook maatschappelijk nut, bijvoorbeeld om gericht beschermingsmaatregelen te kunnen nemen voor afnemende soorten, of om natuur- en milieubeleid te ondersteunen. Vanuit die maatschappelijke optiek gaat de belangstelling met name uit naar die vogels waarvoor Nederland een belangrijke rol vervult in de jaarcyclus, als overwinterings-gebied maar ook en vooral als broedgebied. Het ringen van Nederlandse broedvogels is daarom van bijzonder nut. Belangrijke populatiesturende factoren ontwikkelen zich in ons land immers niet altijd hetzelfde als elders, en voor sommige vragen is het nodig te weten welke specifieke trek- en overwinteringsgebieden de Nederlandse broedpopulaties aandoen. Het ringen van jonge vogels levert daarbij informatie op over hun lotgevallen in het eerste levensjaar, die door het ringen van volwassen vogels niet kan worden verkregen. Denk aan sterfte in de kwetsbare periode kort na het uitvliegen en in de eerste winter, verschillen tussen leeftijdsgroepen in trekroute en overwinteringsgebied, en dispersie van geboorteplek naar de plaats van vestiging als broedvogel. Voor sommige van deze vragen is informatie over de precieze geboorteplaats vereist, en die is voorhanden wanneer vogels als nestjong (of niet-vliegviug kuiken) zijn geringd. Daarnaast geeft alleen het ringen van nestjongen informatie over hun geboortedatum, die bijvoorbeeld valt te gebruiken om lange-termijnveranderingen in de broedfenologie te beschrijven. Zo beschreef Beintema (Ardea 73: 83- 89, 1985) aan de hand van ringdatums dat de legdatum van weidevogels tussen 1910 en 1975 met twee weken vervroegd is. Iets dergelijk is ook mogelijk met de ringgegevens van jonge koolmezen, bonte vliegenvangers en andere soorten, om verder terug te zoeken in de tijd naar vingerafdrukken van klimaatverandering. Maar ook voor meer direct beleidsgerichte vragen kan informatie over geboortedatums van belang zijn. Hebben bijvoorbeeld de (later in het seizoen geboren) kuikens uit vervolglegsels van kieviten een kleinere of juist een grotere overlevingskans dan jongen uit eerste legsels die niet werden geraapt?