In de jaren 1955 tot 1963 hebben er systematische opgravingen plaatsgevonden in de Brillenhöhle. Het profiel van de opgraving laat XIX afzettingen zien, waarvan de lagen I tem. III afgezet zijn na het ijstijdvak. De overige lagen leverden een grote hoeveelheid beenderen op, die in de lagen IV tem. VII het rijkst vertegenwoordigd waren (in totaal 6476 beenderen van zoogdieren, vogels en amphibiën). Van de zoogdieren worden achtereenvolgens behandeld: Hazen, Lepus timidus en Ochotona pusilla; wolf, Canis lupus; vossen, Vulpes vulpes en Alopex lagopus; beren, Ursus spelaeus en Ursus arctos; hermelijn en wezel, Mustela erminea en Mustela vulgaris (c.q. nivalis); bunzing, Putorius putorius; grottenhyaena, Crocuta spelaea; grottenleeuw, Panthera spelaea; lynx, Lynx lynx; mammoet, Mammuthus primigenius; wild paard, Equus cf. caballus; edelhert, Cervus elaphus; rendier, Rangifer tarandus; steppewisent of oeros, Bison priscus of Bos primigenius; wild schaap en gedomesticeerd schaap, Ovis cf. ammon en Ovis aries; steenbok, Capra ibex; gems, Rupicapra rupicapra; saiga- antiloop, Saiga tatarica.