Het rendier is een buitenbeentje in de hertenfamilie. Het meest opvallende verschil met alle andere herten is wel het feit dat bij rendieren ook de vrouwtjes geweien dragen. Rendieren zijn bij uitstek aangepast aan het leven in arctische streken. Ze komen voor in het hele noordelijke poolgebied. Op het zuidelijk halfrond komen ze niet voor, de populatie op de Falkland Eilanden is ingevoerd. De zijtenen van het rendier zijn veel groter dan die van andere herten. Bij het neerzetten van de voet spreiden de tenen en, mede door de grote kussens onder de voet, heeft het rendier zo een groot draagvlak. Dit vergemakkelijkt het lopen op zachte sneeuw en op moerassige bodem. Met beide heeft het rendier veel te maken. Deze aanpassing deelt het rendier overigens met de eland. Bij andere herten raken de zijtenen de grond niet. Samenhangend met deze aanpassingen is de holte aan de achterzijde van de metapoden. Deze uitholling onderscheidt de metapoden van eland en rendier van die van andere herten. In deze holte bevindt zich een buigspier van de phalangen, die bij andere herten pezig ontwikkeld is. Een merkwaardig verschijnsel bij rendieren is het klikkend geluid dat de poten bij het lopen maken. Het is niet duidelijk wat de betekenis van dit geluid is. Mogelijk heeft het een communicatiefunctie en kunnen de dieren zo hun kuddegenoten localiseren.