Het artikel van Henk Hiddingh in Cranium 1(1) zal de beginnende onderzoeker zeker tot vreugde hebben gestemd. Eindelijk enig houvast bij de tot nu toe vruchteloze pogingen om losse rundermolaren op soort te determineren. Afgezien van een aantal onjuistheden die SIEGFRIED (1983) over botkenmerken publiceerde, zijn vooral de door Hiddingh van Siegfried overgenomen gebitskenmerken van runderen op sommige punten beslist aanvechtbaar. De eerder genoemde vreugde zal vooral op dit punt aanzienlijk moeten worden getemperd door de volgende opmerkingen: – De accessorische zuil is op zichzelf geen kenmerk; deze zuil komt bij runderen om niet nader te verklaren redenen soms wél en soms niet voor. De zuil dient beschouwd te worden als een emailvariatie, waarover hieronder meer volgt. – Bij onderzoek aan 115 bovenkaaksmolaren van runderen in mijn collectie bleek, dat deze zuil 70 maal buiten de kiesomtrek ligt en 45 maal daarbinnen. Dit zou volgens Siegfried betekenen, dat in mijn collectie 45 maal Bison zou voorkomen en dit is gezien de verhouding in het aanwezige botmateriaal van Bos en Bison zeer onwaarschijnlijk. – Gelet op een wél valide kenmerk bij Bison, te weten: ’meer vierkant dan lang’, kunnen deze 45 molaren niet van Bison afkomstig zijn. Ook niet volgens andere kenmerken, zoals kleur en emailstruktuur. – Vergelijking met molaren van recente koeien geeft hetzelfde resultaat: ook daar is de accessorische zuil soms wél en soms niet buiten de kiesomtrek aanwezig. – Overigens hebben ook veel molaren van koeien aan de buitenzijde veel dentine. Kennelijk is dit een aanwijzing voor de leeftijd van het individu en geen kenmerk voor Bison