Dit boek is verschenen naar aanleiding van een congres over het onderwerp ’uitsterven’ in Flagstaff, U.S.A. Een dertiental auteurs belicht hierin verschillende aspecten van het verschijnsel extinctie. De laatste jaren is een hernieuwde belangstelling voor dit onderwerp te constateren, en wel met name voor de zgn. massa-extincties. Deze zijn gekenmerkt doordat in relatief korte tijd een groot aantal soorten uit heel verschillende groepen uitsterft. Deze zaak kwam weer in de belangstelling toen in 1980 de theorie werd gelanceerd, dat het uitsterven van vele diergroepen aan het eind van het Krijt veroorzaakt zou zijn door een meteoriet-inslag. Directe steun voor deze opvatting werd gevonden in het op vele plaatsen voorkomen van een laagje iridium op de Krijt-Tertiairgrens. SEPKOSKI en RAUP vonden een paar jaar later – bij een statistische bewerking van de tijdstippen van uitsterven van alle families van marine ongewervelden – dat er pieken in het uitsterven voorkwamen met een periodiciteit van 26 miljoen jaar. Dit gaf een aantal astronomen aanleiding, te veronderstellen dat de zon een begeleidende ster zou hebben, die elke 26 miljoen jaar een kometenregen en daarmee een massa extinctie op aarde zou veroorzaken. Deze zgn. Nemesis-hypothese kwam uitgebreid in het nieuws. De ster is echter nog nooit direct waargenomen. In dit boek presenteren SEPKOSKI en RAUP een nieuwe bewerking van hun gegevens. Zij komen weer tot een periode in de massa-extincties van 26 miljoen jaar, maar benadrukken, dat het nog steeds om een hypothese gaat. Verschillende door anderen aangedragen verklaringen voor de periodiciteit in hun gegevens, kunnen de toets der kritiek niet doorstaan. De Nemesishypothese wordt door SEPKOSKI en RAUP ad-hoc en speculatief genoemd. Het duidelijkste geval van een met een massa-extinctie samenvallende meteoriet-inslag dateert uit het einde van het Krijt. CLEMENS wijst er in zijn bijdrage op, dat ook hieraan problemen verbonden zijn. De iridiumlaag zou ook van vulkanische oorsprong kunnen zijn. Bestudering van de dinosauriërs uit het laatste Krijt in het Midden-Westen van de Verenigde Staten laat bovendien zien, dat de diversiteit van de dinosauriërs al aan het afnemen was, een verschijnsel dat overigens ook door andere onderzoekers (SLOAN et. al., 1986) is geconstateerd. Aan de andere kant wijst CLEMENS erop, dat er genera zijn die in het Midden-Westen inderdaad uitstierven, maar die zuidelijker nog langer doorleefden. Al met al kloppen deze gegevens niet met een plotseling, bijna ogenblikkelijk verdwijnen zoals dat door een meteoriet-inslag veroorzaakt zou worden.