De auteur vestigt de aandacht op de vliegenpoppen die soms in de schedelholten van pleistocene – maar ook oudere – dieren kunnen worden aangetroffen. Vrij vaak gaat het hierbij om poppen van de aasvlieg Protophormia terraenovae (ROBINEAU-DESVOIDY, 1830), die tegenwoordig in het gehele palaearctische en nearctische gebied voorkomt. De vliegen zetten hun eieren soms voor, soms ook na de dood van hun gastheer af. Fossielen waarin de poppen worden aangetroffen geven over het tijdstip van de eier-afzetting geen uitsluitsel.