Dat de hoorn van de neushoorn als medicijn wordt gebruikt, is iets dat niet onbekend is. Daarentegen wist u waarschijnlijk niet dat de huid van de neushoorn op Java werd gegeten als kroepoek. Ene MEYER schreef daarover in 1891, gevolgd door KERKHOVEN in 1926. De laatste notabene in de Nederlandsche Jager. In Borneo ging de huid echter in de soep. Degene die dit niet lust, kan volgens CHAKRAVARTI (1906), zijn toevlucht zoeken in het nuttigen van de ontlasting van de neushoorn, hetgeen braken tegengaat. Meer in het kleine, lezen we dat de breedlipneushoorn 2n=82 chromosomen telt, de puntlipneushoorn heeft er twee meer (dus 2n=84). De Indische neushoorn heeft er weer 2n=82. Van de Javaanse en Sumatraanse neushoorn schijnen de aantallen niet bekend. Ook fossielen kunnen we vinden, althans voorzover het de recent nog levende vijf soorten Rhinocerotidae betreft. Van de puntlip (ook wel zwarte neushoorn genoemd, Diceros bicornis) werden fossielen beschreven door GUÉRIN (1976, 1979, 1980); door HOOIJER (1973) en door HOOIJER en SINGER (1960).