De ontstaansgeschiedenis van de slangen, toch één van de belangrijkste recente reptielgroepen, is in nevelen gehuld. Op zich is dat niet zo verwonderlijk. Om een fossiel met zekerheid als een slang te identificeren, heeft men namelijk vrij complete resten nodig en dergelijke fossielen zijn zeldzaam. Edward Drinker Cope, één van de toonaangevende 19de eeuwse paleontologen, suggereerde dat de slangen in zee waren ontstaan. Deze theorie kende aan het begin van deze eeuw nog aanhangers, maar werd langzamerhand verdrongen door het idee dat slangen uit gravende hagedissen zijn ontstaan. Veel van deze hagedissen reduceren hun poten (bijvoorbeeld de hazelworm), en over het algemeen wordt aangenomen dat een dergelijke groep uiteindelijk evolueerde tot de slangen. Toch lijkt de theorie van Cope zo slecht nog niet. Met hun onderzoek aan de fossielen van Ein Jabrud, een Israëlische vindplaats, hebben Caldwell en Lee het idee dat de voorouders van de slangen in zee leefden weer nieuw leven ingeblazen. De fossielen van Ein Jabrud zijn gevonden in de Bed-Meir Formatie, een pakket van mariene gesteenten uit het midden van het Krijt (Cenomanien). Zo’n twintig jaar geleden waren uit deze vindplaats twee mariene reptielen beschreven, Pachyrhachis problematicus en Ophiomorphus colberti. Om nomenclatorische redenen werd de naam van de laatstgenoemde soort later veranderd in Esterius colberti. Ofschoon men wel gelijkenissen met slangen zag ( Ophiomorphus betekent zelfs slangvormig), meende men oorspronkelijk toch dat men hier te maken had met varanen, die waarschijnlijk weinig met de slangen uit te staan hadden.