Uiteindelijk ben ie dan paleontoloog geworden. Gegrepen door de schoonheid van ae fossielen, de ongrijpbaarheid van de geologische tijd, de prettige doodheid van de dino en de sabeltandtijger. Of door iets anders, maar ooit, ergens, is er dat begin geweest, die eerste vonk die knetterde, het draadje dat (als we een deel van onze omgeving moeten geloven) losraakte. Helemaal normaal is het niet om paleontoloog te worden. Normale mensen worden boekhouder, vrachtwagenchauffeur, kopieermachinemonteur, advocaat, winkelbediende, politiefunctionaris of verpleegster. Er zijn in ons land zelfs meer profvoetballers dan paleontologen. Meer Tweede Kamerleden, burgemeesters, en zakenvrouwen-van-het-jaar. Wanneer we ons even beperken tot de beroeps-vertebratenpaleontologen zijn er zelfs meer Commissarissen van de Koningin, en dat is na de vorstin zelf het zeldzaamste beroep dat we kennen: er zijn er maar twaalf van. Oh pardon, CdK is het op één na zeldzaamste beroep dus. Hobby-paleontologen zijn er gelukkig meer, maar nog altijd veel minder dan tropische aquarium-houders, soortenturvende vogelspotters, square-dancers en fanfare-dansmariekes, om enkele andere vormen van ongevaarlijke gekte te noemen. We zijn, kortom, een zeldzaam ras (en zolang we niet uitsterven kan dat geen kwaad). Maar hoe is dat nou zo gekomen? Om het maar even tot mezelf te beperken, moet ik ooit voor het eerst een fossiel gezien hebben en daardoor gegrepen zijn. Althans, dat zou je denken. Zoals ik ook ooit voor het eerst zoende, stiekem een sigaret rookte, mijn eerste loon kreeg, mijn eerste auto kocht en daar mijn eerste deuk in reed. Ik weet het allemaal nog en de details gaan u niets aan. Dat eerste fossiel weet ik me ook nog goed te herinneren. Ik wil het ook wel vertellen: het was een niksig ding. Ontzettend niksig zelfs. En er sloeg ook zeker geen vonk over.