Het gebruik van radiografie in de paleontologie is vrijwel even oud als de radiografie zelf. Door de superpositie van structuren enerzijds en de vaak hoge mineralisatiegraad van de fossielen anderzijds is de radiografie slechts ten dele in de paleontologie in het algemeen en de paleoantropologie in het bijzonder toegepast. Ook de conventionele tomografie heeft daar niets aan veranderd. Pas met de introductie van hoogoplossende computertomografie (CT) aan het begin van de jaren tachtig is het gelukt het in- en uitwendige van de fossielen naar tevredenheid af te beelden en daar ook metingen aan te verrichten. Dit onderzoek heeft geprofiteerd van de technologische verbeteringen van de CT- technologie, en vooral voor het dentale deel van het onderzoek wordt thans zelfs van speciale apparatuur gebruikgemaakt, zoals de micro-CT-scanner en het synchrotron, om tot extreem hoge resoluties van 5 tot 50 micron te komen. Voor grote of sterk gemineraliseerde fossielen kunnen speciale industriële CT-scanners worden gebruikt. Wat de nabewerkingstechnieken betreft is er ook veel voortgang geboekt. Voorbeelden zijn het maken van virtuele reconstructies door gebruik te maken van interne markeringspunten en het spiegelen van ontbrekende delen van het fossiel, het maken van modellen met behulp van stereolithografie, morfometrische analyses, het tenietdoen van geometrische vervormingen tijdens het fossilisatieproces en het gebruik van morphing-technieken om weke delen te reconstrueren.