De jaarlijkse zomerexcursie van de Commissie voor het Floristisch Onderzoek van Nederland werd gehouden van 17 tot 22 juli 1961, met als standplaats Vlijmen. Het aantal deelnemers bedroeg 17, en doordat er een voldoend aantal auto’s ter beschikking was en de excursie enige malen gesplitst werd, was het bestreken terrein groter dan vroeger ooit het geval was en kon daardoor het record-aantal van 661 soorten en variëteiten genoteerd worden. Op 17 juli ’s middags werd als gebruikelijk de naaste omgeving van het hotel (I.V.O.N.-uurhok 45-31) verkend. Op 18 juli ging men ’s morgens eerst naar de dijk te Haarsteeg (45-31) en daarna naar het wiel te Nieuwkuik (45-31). Langs de dijk erheen werden o.m. veel Plantago coronopus, Cynodon dactylon, Trifolium striatum en Scleranthus perennis gezien, en aan het wiel zelf werd de prachtige oevervegetatie, o.a. van Echinodorus repens, Gratiola officinalis, Elatine hexandra en Anagallis tenella bekeken. Ondanks ijverig zoeken werd geen spoor meer van de daar vroeger rijkelijk aanwezige Potamogeton zizii gevonden. Een verrassing leverde een afgeplagd terrein op, n.l. grote hoeveelheden Juncus pygmaeus en J. tenageia. In de namiddag werden de Moerputten bij Vlijmen (45-32), een reservaat van het Staatsbosbeheer, bezocht, waar o.a. Carex praecox werd aangetroffen. Een deel van het gezelschap inventariseerde nog de vegetatie aan de dijk bij Bokhoven (45-21) en ’s avonds hebben nog enige deelnemers de wallen van Heusden (44-28) bezocht. De 19e werd de Duiver (44-36), een reservaat van het Staatsbosbeheer in de gemeente Sprang-Capelle geïnventariseerd. Een terrein met Carex dioica was gemaaid, zodat deze soort niet meer kon geconstateerd worden. Een ander terrein met o.a. Carex limosa, Equisetum variegatum, Scirpus pauciflorus en Hammarbya paludosa was echter nog prachtig. Daarna werd nog vluchtig een terrein bij Waspik bekeken (44-35) en ’s middags ging men naar moerassige hooilanden bij Labbegat, gem. Sprang-Capelle (44-36), waar een rijke vegetatie van Carex flava, vergezeld van de bastaard van C. flava en demissa werd gezien; ook Liparis werd daar aangetroffen. Vervolgens ging men naar het Galgenwiel, gem. Waalwijk (44-47), waar vooral de overvloedige oevervegetatie van Hypericum elodes de aandacht trok. Op 20 juli werden de Maasoevers bij Empel (45-22) en de Koornwaard ten oosten daarvan (45-23) bezocht. De laatste is door afgraving grondig bedorven. Tenslotte werden nog de bekende vennetjes aan de Orthense dijk (45-23) bekeken, waar als rest van de vroegere rijke oevervegetatie nog o.a. Echinodorus repens, Gratiola officinalis en Mentha pulegium werden aangetroffen; ’s avonds werd nog door 2 deelnemers een tocht naar Elshout-Heusden (44-38) gemaakt, o.a. om Leersia oryzoides terug te vinden, die daar door de Unio Heusden in 1932 genoteerd was, wat ook gelukte. Op 21 juli ging een klein groepje naar het Ulvenhoutse bos (50-14) speciaal voor de merkwaardige Rubus-flora aldaar, o.a. met Rubus myricae en pallidus en andere gedeeltelijk nog niet op naam gebrachte soorten. Onderweg werd de bekende warmwater-afvoersloot bij Dorst bekeken, waar Limnophila sessiliflora nog overvloedig groeide, maar Sagittaria graminea niet meer werd gezien. Het grootste deel van het gezelschap bezocht op die dag eerst de kleiputten bij Udenhout (45-51), o.a. met zeer veel Elatine hexandra, Echinodorus repens en Juncus tenageia; daarna de Kievitsblek ten oosten van Oisterwijk (51-11) met o.a. Deschampsia setacea, Narthecium ossifragum, Osmunda regalis en Hypericum elodes, en tenslotte het terrein met Anagallis tenella bij De Opslag aan het Wilhelminakanaal (51-21) in de gem. Diessen.