2014
Naamlijst en verspreidingsgegevens van de Nederlandse bramen (Rubus L. subgenus Rubus)
Publication
Publication
Gorteria Dutch Botanical Archives , Volume 36 - Issue 4/5/6 p. 108- 171
In Noordwest-Europa is de taxonomie van bramen (Rubus L. subgenus Rubus) goed op orde en de verspreiding van bramen in de verschillende landen goed bekend dankzij herbarium- en veldonderzoek vanaf de jaren 1970. De meeste soorten zijn gestabileerde apomicten die zonder bevruchting zaad vormen. De nakomelingen van een zich apomictisch voortplantende braam zijn hierdoor genetisch gelijk aan de moederplant. In Nederland dateert onderzoek aan bramen pas van na 1900 met een actieve periode na de Tweede Wereldoorlog. Dit resulteerde in 1956 in de Rubi Neerlandici door W. Beijerinck, een overzicht gebaseerd op de kunstmatig soortsopvatting van H. Sudre (Rubi Europae; 1908–1913). Het moderne, op typemateriaal en veldwerk gebaseerde onderzoek startte begin jaren 1970 en resulteerde in de decennia erna tot de herkenning en beschrijving van tal van nieuwe regionale soorten en nieuwe namen voor verkeerd geïnterpreteerde soorten. Door de meeste Europese bramendeskundigen wordt een soortsopvatting gehanteerd die inhoudt dat taxa met een areaaldiameter kleiner dan 50 km niet worden beschreven als soort. Deze opvatting wordt ook door ons gehanteerd. Op de naamlijst van Nederlandse bramen van het subgenus Rubus staan 191 soorten verdeeld over 4 secties: Rubus (Zwarte braam; ‘Rubus fruticosus agg.’; 147 soorten), Corylifolii Lindl. (Wasbraam; ‘Rubus corylifolius agg.’; 34 soorten), Caesii Lej. & Courtois (Dauwbraam; 2 soorten) en Subidaei (Focke) A.Beek (Purperbraam; 8 soorten). De laatste sectie omvat gestabiliseerde soorten met R. idaeus L. (Framboos) als voorouder. Nomenclatorische aspecten van de Nederlandse taxa en de beschrijving van enkele nieuwe wasbramen zijn in begeleidende artikelen ondergebracht. Alle taxa – secties, subsecties, series en soorten – zijn voorzien van Nederlandse namen. Aangezien areaalgrootte een belangrijke rol speelt in de taxonomie, is elke soort toegekend aan een areaalcategorie: W1 (zeer wijdverbreid; areaaldiameter >1500 km), W2 (wijdverbreid; idem 500–1500 km), R1 (bovenregionaal; idem 250–500 km) of R2 (regionaal; idem 50–250 km). Van de Nederlandse bramen hebben 97 soorten (51%) een regionale verspreiding; slechts 32 soorten (17%) zijn zeer wijdverbreid. Alle digitaal beschikbare verspreidingsgegevens van soorten uit het subgenus Rubus (excl. R. caesius L.) zijn samengebracht in een database, in totaal ruim 43.000 records waarvan 37.000 met een nauwkeurigheid op km-hokniveau of beter. Van alle soorten (excl. Rubus caesius) is de landelijke zeldzaamheid bepaald op grond van Rode Lijst-criteria. Bijna 80 soorten zijn landelijk zeer zeldzaam, 60 zeldzaam, 25 vrij zeldzaam en ongeveer 20 vrij algemeen of algemeen. Zeer algemene soorten ontbreken, wat niet alleen heeft te maken met het hoge aandeel regionale soorten, maar ook met het feit dat in de klei- en veengebieden zeer weinig bramen voorkomen. De regionale verspreiding wordt per soort gegeven als percentage van het aantal uurhokken per floradistrict. Hotspots van soortenrijkdom met meer dan 40 soorten per uurhok liggen in oude boslandschappen in het Rijk van Nijmegen, de Liemers, de Oude IJsselstreek en aangrenzende Veluwezoom en de omgeving van Winterswijk (Achterhoek), Epen-Vijlen (Zuid Limburg) en Oldenzaal (Twente). De regionale soorten dragen sterk bij aan de identiteit van de regio’s. De relatief grote landelijke soortenrijkdom met regionale hotspots onderstreept de ligging van ons land in het centrum van de (sub)atlantische bramendiversiteit in Europa. The taxonomy and distribution of brambles (Rubus L. subgenus Rubus) are well-known in northwestern Europe due to herbarium studies and extensive field work from the 1970s onwards. Most brambles are stabilized apomictic species that form fruits without prior fertilization. Therefore, offspring is genetically identical with the mother plant. In the Netherlands, the study of brambles did not start until 1900, with a relatively active period occuring after World War II. This resulted in the publication of Rubi Neerlandici by W. Beijerinck in 1956, an overview based on the artificial species circumscription of H. Sudre (Rubi Europae; 1908–1913). Modern research, based on the study of type material supplemented with field work began in the 1970s and lead to the recognition of several newly described regional species as well as new names for misapplied species. Most bramble experts in Europe agree on a species circumscription that includes a geographic constraint: taxa with a range less than 50 km in diameter are not described as species. We adhere to this view as well. The Dutch checklist of subgenus Rubus comprises 191 species in 4 sections: Rubus (‘Rubus fruticosus agg.’; 147 species), Corylifolii Lindl. (‘Rubus corylifolius agg.’; 34 species), Caesii Lej. & Courtois (2 species) and Subidaei (Focke) A.Beek (8 species). The latter section includes stabilized species with Rubus idaeus L. as an ancestor. Nomenclatural aspects of the Dutch taxa and the description of some new Corylifolii taxa are dealt with in accompanying papers. All taxa on the checklist are provided with Dutch names, including sections, subsections and series. Since range size is taxonomically important, this feature has been classified and assigned to each species as W1 (very widespread; range diameter >1500 km), W2 (widespread; 500–1500 km), R1 (supraregional; 250–500 km) or R2 (regional; 50–250 km). The Dutch checklist contains 97 regional species (51%); only 32 species (17%) are very widespread. All digitally available distribution data for species of Rubus subgenus Rubus (excluding Rubus caesius L.) have been merged into a database, currently comprising about 43,000 records, including 37,000 with an accuracy of one kilometer or better. National rarity of species (Rubus caesius excluded) has been coded according to Dutch Red List criteria based on the number of occupied 5×5 km-squares. Almost 80 species are nationally very rare, 60 rare, 25 rather rare and about 20 rather common or common. Very common species are absent from the section Rubus, which is not only caused by the large proportion of regional species, but also by the low frequency of brambles on clay and peat soils in the western and northern parts of the country. Regional occurrence is expressed as percentage occupied relative to the total number of 5×5 km-squares for each flora district. Hotspots of species richness with more than 40 species per 5×5 km-square occur in old woodland landscapes in physiogeographic gradients with sandy and loamy soils. The national species richness in a European context, the high numbers of regional species, and the occurrence of hotspots of bramble diversity emphasize the central position of the Netherlands within the (sub) atlantic range of brambles in Europe.
Additional Metadata | |
---|---|
Gorteria Dutch Botanical Archives | |
CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding") | |
Organisation | Naturalis Biodiversity Center |
Bram van de Beek, Rienk-Jan Bijlsma, Rense Haveman, Karst Meijer, Iris de Ronde, Anne S. Troelstra, & Eddy J. Weeda. (2014). Naamlijst en verspreidingsgegevens van de Nederlandse bramen (Rubus L. subgenus Rubus). Gorteria Dutch Botanical Archives, 36(4/5/6), 108–171. |