Prof. René Verheyen schrijft aan het slot van een artikel: Over de Laro-limicolae als broedvogels in België (De Giervalk, 1957, aflev. 1) dat zich, naar schatting, gedurende het broedseizoen 1956 de volgende Laro-limicolae in België bevonden: 1300—1500 paren kieviten, 230—270 wulpen, pl.m. 150 (!) paren grutto’s, ongeveer 160 (!) paren tureluurs, 55—60 paren kluten, 16—20 (!) paren scholeksters, pl.m. 80 paren strandplevieren, 2 (!) paren bontbekplevieren, 85—100 paren kleine plevieren, tenminste 60 paren watersnippen, „een vermoedelijk vrij aanzienlijk aantal” houtsnippen, 40 paar dwergsterns, 10 (!) paar visdiefjes, 60 paar zwarte sterns en tenslotte pl.m. 7000 paar kapmeeuwen. Van kemphaan en steltkluut konden in 1956 geen broedgevallen worden vastgesteld. De enkele uitroeptekens achter de verontrustend kleine aantallen broedparen van sommige soorten, zouden ook achter de meeste andere getallen kunnen worden geplaatst. Immers, ook de cijfers voor de kluten, watersnippen, dwergsterns en zwarte sterns zijn zeer aanzienlijk lager, dan men zelfs voor België zou verwachten.