In het tijdvak november-mei bezoeken vele rotganzen (Branta bernicla) onze wadden, kwelders en schorren. Deze ganzensoort verdient stellig onze aandacht, o.m. omdat de aantallen in het begin van de jaren dertig sterk zijn teruggelopen, wat wel samenhangt met een toen opgetreden, massaal afsterven van het zeegras (Zostera), dat toen de voornaamste voedselplant van de rotgans was. Bij veldwaarnemingen omtrent de voorof achteruitgang van een vogelsoort is het altijd van veel belang op de samenstelling der populatie te letten: de verhouding mannetjes: wijfjes en de verhouding eerstejaars: overjarige vogels. Deze laatste verhouding nu, is bij de rotgans vrij gemakkelijk vast te stellen, doordat eerstejaars vogels in het veld kunnen worden herkend, en wel aan het zogenaamde „vleugelkenmerk”. Omdat dit kenmerk noch in „De Nederlandsche Vogels”, noch in de „Vogelgids” van Peterson c.s. wordt vermeld, wil ik er hier de aandacht op vestigen. Te meer, omdat beide zojuist genoemde boeken, evenals trouwens verscheidene buitenlandse werken, wél het zgn. „halsvlekkenmerk” vermelden, waaraan wij m.i. slechts weinig houvast hebben.