Tot de uitzonderingen genoemd in art. 1 der Vogelwet behoort in de eerste plaats het oluimvee. Het zal zonder meer duidelijk zijn, wat hieronder dient te worden verstaan. Vanzelfsprekend behoren hiertoe alle voaelsoorten, die door de mens sedert onheuglijke tijden in allerlei variëteiten worden qehouden en gefokt, zoals tamme eenden en ganzen, sier- en postduiven, kalkoenen, pauwen, narelhoenders, enz. Verder worden uitgezonderd de in artikel 2 van de Tachtwet genoemde vogels. Deze zijn: fazanten, korhoenders, patrijzen, holenduiven en houtsnippen, die behoren tot het „klein wild”, ganzen, eenden, goudplevieren, poelsnippen, watersnippen, bokjes en meerkoeten, welke soorten als „waterwild” worden aangeduid, houtduiven, zwarte kraaien, bonte kraaien, roeken, kauwen, vlaamse gaaien en eksters, die onder de rubriek „schadelijk wild” zijn opgenomen.