Onder bovenstaande titel wijdt „Cartouche” in De Ned. Jager van 17 aug. jl. een beschouwing aan het in nr. 3 van Het Vogeljaar gepubliceerde artikel „Na passieve: actieve vogelbescherming”. „Cartouche” is vooral verontrust over de zinsnede: „Op den duur zullen dan ook als gevederd nuttig jachtwild wel alleen de gewone wilde eend en de fazant overblijven, met het zgn. schadelijk wild als zwarte kraai, ekster, gaai en kauw.” Na enige citaten uit het artikel in Het Vogeljaar, zegt „Cartouche” dan: „Wij met onze uitstekende Nederlandse Jacht- en Vogelwet voelen er echter weinig voor om de jacht op wildsoorten, die nog in ongetelde legioenen ons land op de doortrek bezoeken en/of er ook broeden, verder te beperken, om daarmee een voorbeeld te geven aan omringende landen, waar men zelfs nog niet toe is aan het sparen van wulpen, kieviten etc., om over de zangvogels nog maar niet eens te spreken. Dat zou werkelijk niets aanhalen. „Wij hebben de voorjaarsjacht reeds afgezworen en dat is goed, want vogels die zo kort voor het broedseizoen nog leven, maken een goede kans voor het nageslacht te kunnen zorgen. Maar in de herfst, als al deze doortrekkers nog lange maanden van gevaar tegemoet gaan, betekent de tol die wij in Nederland heffen slechts een gering deel van de natuurlijke mortaliteit.