Uit de tabel blijkt, dat in Nederland tegenwoordig niet minder dan circa 35 à 40 000 paar visdiefjes plegen te broeden, waarmede Nederland hoogstwaarschijnlijk het belangrijkste visdiefland is in Europa ten westen van het „IJzeren Gordijn”. Naar zeer globale schatting nestelt de laatste jaren wellicht niet minder dan 25 a 35 % van voornoemde Europese populatie in ons land. De twee belangrijkste broedarealen zijn hier het Waddengebied en het gebied van de Zuidhollandse- en Zeeuwse eilanden. Het aantal broedparen varieert vrij sterk. Er mag echter worden aangenomen, dat in beide genoemde gebieden ten minste 75 % van de Nederlandse populatie pleegt te nestelen. Het gros van het resterende aantal broedparen nestelt langs de kusten van het IJsselmeer. In de 3 bovenvermelde kustgebieden zijn thans negen kolonies met meer dan 1000 broedparen bekend. Bovendien zijn er in ons land nog tenminste 11 kolonies ter sterkte van meerdere honderden broedparen. De kolonies in het binnenland zijn alle slechts klein van omvang; slechts bij uitzondering nestelen hier meer dan 100 visdiefjes bijeen. In totaal broeden waarschijnlijk hoogstens 2000 paar visdiefjes in het binnenland, of wel niet meer dan 5 à 6% van de Nederlandse populatie. Deze verdeling houdt stellig verband met de beschikbare hoeveelheid voedsel. Bij vergelijking van de sterkte van de kolonies valt op, dat achteruitgang van sommige kolonies samenvalt met nieuwe vestigingen of uitbreidingen van bestaande broedkolonies op niet grote afstand (zie bijv. de recente teruggang van het aantal broedparen od De Beer en Scheelhoek en daarnaast de toename op Homoelvoet, Goudplaat, Flouwersinlaag en het Verdronken Land van Saaftinge). Ook is er ongetwijfeld een verband tussen aantalsschommelingen en de broedresultaten in de verschillende seizoenen. Deze broedresultaten kunnen, zoals bekend, o.m. sterk worden beïnvloed door ongunstige weersomstandigheden, overstromingen en roverijen door zilvermeeuwen of ratten. Daarnaast is de soort in sterke mate afhankelijk van het doen of laten van de mens. De massale sterntjesmoorden in de jaren 1906—1908 bijv. hebben ongetwijfeld tijdelijk een zeer ernstige achteruitgang van het aantal broedparen veroorzaakt. Naar de omvang van deze achteruitgang kunnen wij slechts gissen, daar kwantitatieve gegevens uit de vorige eeuw vrijwel geheel ontbreken. (Het enige bekende kwantitatieve gegeven heeft betrekking op het voorkomen van de soort op Rottumeroog, waar omstreeks 1860 circa 2000 paar visdiefjes hebben gebroed (Brouwer 1953). Ook de onrust en het rapen van eieren in de oorlogsjaren heeft een terugslag gehad op het aantal broedparen (zie bijv. de aantallen broedparen op De Beer). Dat, met uitzondering van deze tijdelijke plaatselijke teruggang in de oorlogsjaren, het aantal broedparen gedurende de laatste decennia sterk is toegenomen, blijkt duidelijk uit de tabel vermelde cijfers. Een en ander is wellicht een gevolg van de directe protectie van de soort door de mens. De toekomstmogelijkheden lijken desondanks weinig rooskleurig. Dit vooral met oog op de te verwachten voor de soort nadelige gevolgen van de uitvoering van de Deltawerken en inpolderingen, alsmede door de nog steeds doorgaande verontreiniging van binnenwateren en last not least, door de aanslag op het natuurreservaat De Beer, Alleen door welomschreven wettelijke garanties voor de nog overen door voortzetting van doelmatige beheer- en beschermingsmaatregelen zal het mogelijk zijn om in de toekomst onze faam als visdiefland te kunnen handhaven. Onder doelmatige beheersmaatregelen moet o.a. worden verstaan het kort houden van de in de nabijheid broedende zilvermeeuwen, rattenbestrijding en kunstmatig schoonhouden van broedplaatsen, die dreigen dicht te groeien.