Op 23 en 24 augustus 1956 bezocht ik het vogeltrekstation Falsterbo, gelegen op een schiereilandje aan de zuidwestkust van Zweden. Dit trekstation heeft twee grote vangkooien voor kleine zangertjes, waarvan één gelegen is aan de grote betonweg die een zijweg is van de grote verkeersweg langs de westkust van Zweden. Langs de weg van Falsterbo bevindt zich aan beide kanten een soort greppel, waarin veel struikgewas groeit. Over een van deze greppels heeft men, over een lengte van enige tientallen meters, bogen gebouwd en hierover kippengaas gespannen. Hierdoor is een soort tunnel ontstaan van gaas, die aan het eind steeds nauwer wordt en tenslotte overgaat in een pijp, die aan het eind een klep bevat en eindigt in een houten kastje met een venster, waardoor men in het kastje kan kijken en een luikje waarachter zich een mouw bevindt waarin men de arm kan steken om dan met de hand de vogels te grijpen.