In de jaren 1951 en 1952 bereikten de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels vaak berichten, dat vele vogels als slachtoffers zouden vallen bij boomgaardbespuitingen tegen schadelijke organismen. Deze vereniging nam contact op met de Plantenziektenkundige Dienst, welke ook al verschillende, vage berichtgevingen had ontvangen, dat vele vogels na bespuitingen dood in de boomgaard werden gevonden. Hoewel in beide gevallen de berichten vaak uiterst onvolledig waren — aantallen en soorten ontbraken meestal — verontrustten zij bovengenoemde vereniging toch zo, dat deze het initiatief nam een onderzoek te laten instellen naar de invloed van de bespuitingen met chemische bestrijdingsmiddelen op de vogelstand van de boomgaard. Aan Prof. Dr. D. J. Kuenen werd gevraagd, of hij een van zijn studenten een onderzoekje wilde laten verrichten om deze vraag te bestuderen. Ik heb het als een groot voorrecht beschouwd, dat Prof. Kuenen mij uitkoos om dit interessante probleem te onderzoeken.