De fitis zingt in de bloeiende bomen. Dat is nog eens een mooie tijd, de tijd van de bloeiende bomen. De eeuwenoude, ernstige bomen, diep geworteld in de grond, dichte kronen verheffend ten hemel, kronen, gevormd in de strijd tegen wind en weer, op stammen, gescheurd door vorst en bliksem, en door onze grootouders versierd met initialen, die nu nauwelijks herkenbaar zijn. En nu gaan die eerbiedwaardige monumenten zich tooien met bloesems van allerlei aard. Alles wat aan hen strak en ernstig was, gaat verloren onder franjes en pluimen, kwasten en kaarsjes en sluiers van sneeuwwit en rozerood.