Sedert in 1946, voor het eerst na 1876, het broeden van de kwak (Nycticocax nycticorax L.) in Nederland werd geconstateerd (nl. in de Biesbosch, Lebret, 1947), is door veie veldornithologen met verdubbelde belangstelling naar deze vogels uitgekeken. Het leek immers allerminst uitgesloten, dat zij zich ook op andere plaatsen in ons land zouden vestigen of wellicht reeds gevestigd hadden. Het vrij groot aantal kwakken, dat na 1946 in ons land werd gezien (zie Lebret 1c., p. 154 en De Nederlandsche Vogels, p. 1082), gaf ook wel aanleiding tot dit vermoeden. Nergens kon echter een duidelijke aanwijzing voor het broeden van de soort worden verkregen. De kwak bevindt zich in ons land aan de noordgrens van zijn verspreidingsgebied en daardoor kan zijn voorkomen bij ons gemakkelijk een enigszins labiel karakter hebben. De kolonie in de Biesbosch verminderde in de loop der jaren tot drie broedparen. Het was dus duidelijk, dat het voortbestaan van de soort als broedvogel in ons land uiterst kwetsbaar was. De nieuwe nederzetting, die wij in 1958 in de omgeving van Wageningen vonden, schenkt ons iets meer vertrouwen, dat het mogelijk zal zijn deze reiger voor onze avifauna te behouden.