In talloze tuinen zou een vogelbosje zijn te verwezenlijken met weinig moeite, zonder hoge kosten, zonder veel toekomstig onderhoudswerk. Hebben we een groot grasveld dat teveel tijd vergt door het wekelijkse maaien in de zomermaanden, dan is dit misschien ook gedeeltelijk te vervangen door het aanleggen van een vogelparadijsje. Is er geen ruimte voor een werkelijk bosje, dan kan een kleine hoek van de tuin al tot een lokplaats voor de vogels worden omgetoverd. Is deze beplanting niet dicht bij huis, dan kunnen we toch een voerplaats dicht bij de ramen aanbrengen om van de warme kamer uit van vlakbij te kunnen gadeslaan hoe de mezen hangen aan spekzwoerd of de aaneengeregen apenootjes, de merels vechten om de rotte appels, roodborstjes en winterkoninkjes af en aanvliegen, aarzelend tussen broodkruimels en vogelzaad. Allereerst geven we de vogels een zo groot mogelijke beveiliging tegen hun aartsvijand de kat. Wie van vogels houdt doet goed zelf geen kat te houden, of anders te zorgen dat die zoveel te eten krijgt, dat hij te lui en te vadsig is om vogels te vangen. In de stad vooral is het moeilijk katten van de buren uit de tuin te weren, omdat geen afscheiding ze tegen houdt. Wèl kunnen we ze het zo onaangenaam mogelijk maken, door ze steeds te verjagen of er een hond op na te houden. Dichte, doornige struiken zowel als brandnetels schrikken ook katten af. Naast veiligheid bieden we de vogels bescherming tegen kou en wind. We zorgen dus voor praktische nestkastjes, die vóór de winter worden schoongemaakt, we planten groenblijvende heesters en coniferen die luwte geven, ook in de winter.