Sedert vele jaren al heeft de relatie tussen meeuwen en sterns de aandacht van de vogelbescherming voor zich opgeëist. Waren het eerst de betrekkingen tussen zilvermeeuwen en sterns, waarmee men zich bezig hield, de laatste jaren maakt men zich ook zorgen over de invloed van de kokmeeuw op de stern-bevolking. Reeds in 1932 wees N. Tinbergen op dit gevaar, waarbij hij zilver-, stormen kokmeeuwen als roofvijanden (eieren, jongen) en als parasieten (voedsel, i.c. vissen roven) van de sterns noemt. In een artikel in De Levende Natuur (1954) beschrijft J. van den Assem de rol, die kapmeeuwen spelen als belagers van de grote stern. W. Bickerton noemt ook reeds in 1932 de kokmeeuwen als rovers van grote stern-eieren. J. Rooth heeft de relatie tussen kokmeeuwen en sterns in een aantal broedkolonies gedurende een aantal jaren bekeken en komt tot de conclusie dat de competitie tussen kokmeeuwen en sterns onbelangrijk is. Het roven van eieren en jongen is volgens hem slechts incidenteel. Rooth ziet van jaar tot jaar schommelingen in de aantallen sterns optreden, maar deze zouden niet samenhangen met de aanwezigheid van kokmeeuwen in hetzelfde terrein, omdat ook schommelingen in aantallen optreden in sternenkolonies, waarbij geen kokmeeuwen broeden. Hij verrichtte zijn tellingen o.a. op „de Beer”, waar kokmeeuwen en sterns naast elkaar broeden. Nu zijn er tegen de door Rooth gebruikte methode we enige bezwaren aan te voeren, die de door hem getrokken conclusies ondermijnen. Rooth telde gedurende een aantal jaren de aanwezige broedparen, waartoe hij op bepaalde dagen de desbetreffende broedgebieden bezocht. Hij kreeg dus wel een indruk van het aantal broedparen, dat aanwezig was, echter geen indruk van de resultaten van het broeden. De schade, die de kokmeeuwen de sterns berokkenen, zal echter voornamelijk uit de broedresultaten af te lezen zijn, daar de kokmeeuwen zich vergrijpen aan eieren en jongen, hetgeen uit incidentele waarnemingen bekend is. Voor een juiste waardering van de schade, die de kokmeeuwen de stern aandoen, dient men dus te weten welk aandeel de kokmeeuwen hebben in het verloren gaan van eieren en de sterfte van jongen. Dit blijkt niet uit de getallen van Rooth.