Ruim twee uur had ik stil in de schuilhut bij het broedende woudaapje gezeten, toen het plotseling de dolksnavel wijd open sperde en de kopveren bij wijze van kuif recht overeind zette. Ze zag er boosaardig uit en aan een aflossing dacht ik toen helemaal niet. Wel had ik even tevoren een brommend geluid tussen het riet gehoord, wat me een ogenblik deed vermoeden dat het mannetje in de buurt was, maar het wijfje op het nest deed voor mijn gevoel zo nijdig, dat ik veeleer dacht aan een of ander gevaar en niet aan een aflossing. Maar daar kwam even later het mannetje uit de dichte moerasvegetatie te voorschijn en onder druk gegaap en gesis, vooral van het wijfje, kroop manlief op de eieren terwijl het wijfje als een aap tussen de rietstengels weg klauterde. Ook bij de aflossing van de lepelaar lijkt het alsof de vogel nijdig is en hij ziet er dan ook met zijn wijd geopende snavel en opgerichte kuif kwaadaardig uit. Trouwens, bij een z.g. vechtpartij, wanneer er een soortgenoot te dicht bij zijn nest komt, neemt hij dezelfde houding aan, in zo’n geval dan als imponeerhouding en bedoeld als een dreigement. Evenals ik dat bij de woudaapjes zag, zie ik ook hier bij de lepelaars voor mijn schuilplaats dat de afgeloste vogel, in dit geval het wijfje, zich het meest aanstelt. De andere heeft meteen alle aandacht voor de eieren en gaat even later broeden, terwijl vrouwlief op de rand van het nest staande zorgvuldig toilet maakt. Ook de andere vogels worden nu stuk voor stuk afgelost, telkens met dezelfde ceremonie. De afgeloste vogels beginnen alle de veren te ordenen, poetsen zich op en verlaten na een uurtje gezamenlijk het duinmeer.
Additional Metadata | |
---|---|
Het Vogeljaar | |
CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding") | |
Organisation | Stichting Het Vogeljaar |
A.F. Binsbergen. (1959). De lepelaars van de Mui. Het Vogeljaar, 7(6), 220–235. |