De mens heeft het op het gebied der navigatie ver gebracht: tal van hulpmiddelen, variërend van kompas tot elektronische plaatsbepaling, staan hem daarbij ten dienste. Zonder die instrumenten zijn wij voor onze oriëntatie in een vreemde omgeving aangewezen op minder feilloze middelen. Dan bepalen we ruwweg de kompasrichtingen met behulp van de combinatie zonnestandtijdstip van de dag, indien althans de zon niet schuil gaat achter een zwaar wolkendek en ons tijdgevoel ons niet in de steek laat. Maar wat dan nog — zonder herkenningspunten blijft toch iedere positiebepaling onmogelijk en dus ieder kiezen van een richting zinloos? En als wij een herkenningspunt ontdekken, kunnen we dit alleen gebruiken door het in een bekend kaartbeeld te plaatsen en onze positie eraan te ontlenen met behulp van de op de hierboven genoemde wijze verkregen kompasrichtingen. Op welke wijze echter vinden nu trekvogels hun weg? Door de toepassing van nieuwe methoden van onderzoek zijn vooral gedurende het laatste tiental jaren opmerkelijke vorderingen gemaakt in de bestudering van de oriëntatie bij dieren en in het bijzonder bij vogels. Opmerkelijk namelijk in die zin, dat voor vele vertegenwoordigers van in systematisch opzicht sterk uiteenlopende diergroepen een wijze van oriëntatie en navigatie werd vastgesteld, die berust op de waarneming van de stand van hemellichamen — de zon, de maan en/of het sterrenpatroon — met gebruikmaking van een inwendig tijdgevoel om de bewegingen van deze hemellichamen in rekening te brengen.