Er is voor de vogelaar wellicht geen groter genoegen denkbaar, dan een bezoek aan een gebied dat geheel nieuw voor hem is. En dan doet het er eigenlijk weinig toe, of dit nu de tuin van een vriend is, dan wel een afgelegen hoek van een ver land. Een kleine expeditie, onder leiding van de vogelfotograaf Eric Hosking naar Zuid-Spanje in 1959 had als voornaamste doel het fotograferen van de lammergier. Deze enorme vogel, die van vleugeltop tot vleugeltop bijna drie meter haalt en van snavelpunt tot staartrand meer dan een meter, nestelt op hoge, onbeklimbare klippen in de bergen van Zuid-Spanje en verder op slechts weinig andere plaatsen in het Middellandse Zeegebied. Ik had het voorrecht, deel uit te maken van de kleine groep, die deze tocht ondernam. De successen en tegenslagen van de expeditie vormen een afzonderlijk verhaal. Hier wil ik slechts iets vertellen over de nieuwe vogelsoorten, die wij aantroffen. Slechts tweemaal eerder hadden Engelsen een vluchtig bezoek gebracht aan de afgelegen vallei, nabij de bergketen van de Siërra Nevada, die gedurende een maand de basis van onze expeditie vormde. Ons kamp lag ongeveer 1500 meter boven de zeespiegel, omringd door kalkrotsen, wier toppen ruim tweeduizend meter hoog waren en wier hellingen slechts spaarzaam waren begroeid met dennen, hulst, berberis en andere struiken. De weg naar de dichtst bijzijnde stad was bijna vijftig kilometer lang, een kronkelende, slecht begaanbare bergweg.