Ter inleiding hebben wij in het vorige nummer kennis gemaakt met enkele vormen van astronomische oriëntatie bij diverse soorten geleedpotigen en enige andere dieren. Thans volgt een korte uiteenzetting over wat zou kunnen worden genoemd het uiterlijk beeld van de oriëntatie bij trekvogels, zoals dit zich naar aanleiding van de resultaten van verplaatsingsproeven heeft gevormd. Tenslotte zal in een laatste artikel een samenvatting worden gegeven van de resultaten van recente onderzoekingen naar het mechanisme der oriëntatie. Incidentele en stelselmatige veldwaarnemingen hebben bij het vogeltrekonderzoek het bestaan van de breedfronttrek over land en de door geografische barrières veroorzaakte stuwingen langs kusten e.d. overtuigend aangetoond (Tinbergen, 1949). Regelmatig nog wordt, o.m. door publikaties in „Het Vogeljaar”, onze kennis omtrent het verloop en de omvang van de trekbewegingen aangevuld en gedetailleerd. Reeds lang was bekend, dat de trekkende vogels via bepaalde wegen in het najaar het winterkwartier en in het voorjaar het broedgebied bereiken. Het lag voor de hand hieruit te concluderen, dat de oude vogels de jonge de weg „leren”, maar door tal van proeven en waarnemingen is komen vast te staan, dat de eerstejaars vogels ook zónder de ouders hun weg weten te vinden.