Bij de bespreking (in het eerste artikel) van de astronomische oriëntatie bij geleedpotigen en enige andere dieren schoten in enkele gevallen namelijk wanneer het gebruik van de combinatie stand hemel-lichaam-tijdzin onmogelijk was, menselijke maatstaven voor een verklaring tekort en wij lieten het dan ook bij de constatering, dat hier wellicht sprake was van een onbekend vermogen tot plaatsbepaling. De in het tweede artikel genoemde verplaatsings- en homingproeven met trekkende en broedende vogels suggereerden dat overjarige vogels in staat zijn vanuit onbekend gebied naar een bekend doel (winterverblijf) of uitgangspunt (nestplaats) terug te keren met behulp van de zgn. plaatsgerichte oriëntatie. Eerstejaars vogels beschikken over het vermogen om gedurende lange tijd de standaardrichting aan te houden (kompasgerichtc oriëntatie). Het desbetreffende onderzoek, dat gedurende het laatste tiental jaren is verricht, heeft tot verbazingwekkende vondsten geleid.