De droge zomer van 1959 is voor de kieviten in ons land een heel bijzonder laar geweest. Er was iets met de kieviten aan de hand: zo zeer viel dit op, dat zelfs de dagbladpers en de radio aandacht aan deze vogels gingen besteden. Wat er nu eigenlijk gaande was, bleef voorlopig onduidelijk. Thans heeft men wel de indruk gekregen, dat met name in de nazomermaanden het aantal in Nederland ververbliivende kieviten aanzienlijk kleiner was dan in de overeenkomstige maanden van andere jaren en dat hun gedrag afweek van wat in die tijd regel is. Grote troepen, zoals deze in de nazomermaanden over polder- en weilanden plegen rond te zwerven, werden niet gezien. Daarentegen zochten de kieviten individueel en verspreid naar voedsel. Zij verschenen meer dan in andere jaren langs wegbermen en op rijwegen, werden daar ’s nachts veelvuldig gezien, waren traag in hun reacties en vielen in toenemende aantallen als slachtoffers van het verkeer Voorts begonnen zij op voor hen ongewone plaatsen te verschijnen, zoals op de gazons van stadsparken en plantsoenen, in grote tuinen, zelfs in boomgaarden onder de bomen en op boerenerven. In september en oktober namen de berichten over wat genoemd werd een catastrophale toestand van de kieviten in Nederland hand over hand toe. Deze berichten gingen gepaard met vermeldingen van abnormale gedragingen van de vogels, zoals bijvoorbeeld van een kievit, die ’s avonds op de vensterbank van een woning te Stiens (Fr.), de insckten kwam oppikken, die daar op het licht waren afgekomen (Vogeljaar 8, 1960, p. 7), of van een kievit die in een tuintje aan de Kerkstraat te Wolvega naar voedsel kwam zoeken wanneer met de tuinslang gesproeid werd of een paar schennen aarde werden omgespit fmeded. H. C. Boonemmer), of van kieviten, die op de boerenerven broodkruimels en gekookte aardappelen kwamen eten.